Op woensdagavond 26 januari 1785 vond in de Grote Kerk in Leeuwarden de maandelijkse bedestond plaats. Het was die avond zo druk, dat de weeskinderen die rond half zes de kerk in kwamen, niet meer op hun vaste plekje konden zitten. In de verwarring en het gekijf werden enkele stoven omver gelopen. Tegelijkertijd klonk er geraas van de orgelgalerij en de verschrikte menigte rees als een man op en begaf zich in de richting van de deuren. Toen er ook nog ‘brand op het orgel’ werd geroepen, was de paniek compleet. In het gedrang ‘klommen sommigen door de glazen uit, anderen storten over elkander, waardoor er enigen zwaar gekneusd en verpletterd werden.’ De deuren werden opengehakt en allen drongen de kerk uit. Het gekerm langs de straten was verschrikkelijk, de een riep om zijn kind, de andere om zijn vrouw en een derde om zijn moeder. Vier mensen, waaronder een zwangere vrouw, kwamen om.
Hoe groot de chaos was, bleek enkele dagen later uit de gevonden voorwerpen in de krant: 86 mannen- en 149 vrouwenhoeden, bijna 200 schoenen met én zonder (zilveren) gespen, 60 slaap- en tipmutsen, vier gouden en 19 zilveren oorijzers, dertien pruiken en 29 manteltjes en talloze kerkboeken enzovoort.