bekijk de winnende werken
open call bries
Tekst interviews: Lieke van den Krommenacker
Tekst interviews: Lieke van den Krommenacker
‘Voor mij is deze tijd erg ambivalent. Aan de ene kant zijn er veel beperkingen, aan de andere kant ontstaat daardoor ook ruimte om invulling te geven aan de vrijgekomen tijd. Tot deze crisis uitbrak werkte ik in mijn atelier als kunstenaar. Maar omdat door corona het familiebedrijf van mijn ouders dicht moest, hebben we naar een alternatief gezocht om toch nog een inkomen te behouden; we zijn afhaalpizza’s gaan maken. Vanaf dat moment heb ik geholpen met bakken. Hierdoor was ik even met hele andere dingen bezig dan mijn eigen werk.’
‘Op dit moment zit ik voor een werkperiode in Leipzig en ben ik hele dagen in mijn atelier. Ik voel de verwantschap met de figuratieve, klassieke schilderkunst die zo bij deze stad en haar geschiedenis hoort. Omdat ik hier weer zeeën van tijd heb, is er ruimte voor reflectie en ontstaat er ook weer nieuw werk. Zoals ‘Nachtkaars’, mijn Japanse houtsnede voor de open call, waarin zowel de donkerte als het licht van deze coronacrisis een plek krijgt.’
‘De gele bloemen zijn teunisbloemen. Die gaan open in de avondschemering en bloeien in de nacht. Dat vind ik een mooie analogie. Ik heb een liefde voor de natuur, voor alles wat daar groeit. Mijn zus en ik hebben de afgelopen twee jaar ook een klein tuindersbedrijf gehad, in een hoekje van mijn ouders’ bedrijf. We verkochten kleinschalig wat groente aan twee restaurants. En die teunisbloem, daar wilde ik altijd al wat mee doen. Hij valt me altijd op, zoals hij staat te stralen in het schemerdonker, vaak ergens achteraf, naast een elektriciteitskastje. Of eenzaam in de berm, omdat de gemeentemaaier ‘m net heeft gemist. Daar verheug ik mij over, dat iemand heeft gedacht: deze laat ik staan.’
‘Tussen de bloemen is iemand verschenen, een jong persoon in mijn hoofd. Het kan een mens zijn en ook een schim, hier komt de ambivalentie terug: is het een echt wezen of een gedachtenspinsel dat voor iets heel anders staat? Het ongrijpbare van de situatie misschien. Het meerduidige intrigeert me.’
‘Deze periode voelt voor mij aan als een nacht. Het klinkt misschien wat zwaar zo, maar ik zie het niet zo somber in, hoor. Al is dit natuurlijk een slechte situatie, ik heb hoop dat het weer beter wordt. In de nacht gloort ook perspectief: de zin om ’s avonds thuis te komen en terug te kijken op wat je hebt gedaan. Of vooruitblikken op wat er morgen komt. Ik ben geïnteresseerd in licht-donkercontrasten, in fotografie en clair-obscuur. Dat zit er ook in verweven: na de donkere nacht komt er altijd weer gewoon een morgen. Het geeft de duisternis iets lichts.’
‘Ik ben een schilder, maar ik teken ook altijd ontzettend veel. Het is eigenlijk mijn eerste passie, ik heb wel honderd schetsboeken vol. Het lineaire tekenen naar de waarneming trekt me aan. Vaak teken ik met behulp van een verkeersspiegel en mijn theepot, vanwege de weerkaatsing die het beeld comprimeert en vervormt. In deze coronacrisis ben nóg veel meer gaan tekenen dan ik al deed. Toen kwam deze oproep voorbij en dacht ik, geïnspireerd door onder meer David Hockney: laat ik een portret maken, met als uitgangspunt de vraag hoe ik mijn verhoud tot mijn omgeving. Nou, dat heb ik nogal letterlijk genomen.’
‘Ik ben alles gaan opmeten met een passer en een stuk hout van 65 centimeter ; vanaf mijn oog tot het meetpunt. Daarna ben ik met een vel van 65 bij 50 centimeter op mijn schoot achter mijn ezel gaan zitten en ben ik alles gaan tekenen wat ik zag. Een heel logische gedachte, vind ik zelf. Het fascineert me hoe al die verschillende perspectieven, via die spiegel en die theepot, in één beeld terechtkomen. Je moet dan wel vervorming gebruiken, daar hou ik van. Net als het combineren van de waarneming met conceptueel denken. Dan bedenk ik een theorie of een logica, zoals met dat stuk hout en volg ik mijn zelfbedachte regels.’
‘Deze periode werpt ons allemaal terug op onszelf. Dat zie je terug in de tekening: ik kom er vijf keer in voor. Ja, het gaat niet om mij natuurlijk. Ik ben maar een personage. Het geheel is een soort puzzel vol verwijzingen. Het paneeltje dat je ziet op de ezel, is bijvoorbeeld een paneeltje dat ik gebruik voor mijn White Box Paintings; een stilleven-project. Dat soort grapjes vind ik leuk. Je ziet ook twee vogels; eentje buiten in de boom en eentje in de spiegel op het raam, maar dat is een sticker. Die heb ik op de ruit geplakt, anders vliegen ze er tegenaan.’
‘De natuur houdt mij erg bezig, ik ben er een beetje activistisch mee. De crisis die we nu hebben, heeft alles te maken met hoe wij met de wereld en met dieren omgaan. Dat wil ik er met dit werk niet inwrijven, maar het zit er wel in, subtiel en indirect. Terwijl alle discussies gaan over de kortetermijnoplossingen voor deze pandemie, zijn er hier bijna geen weidevogels meer en sterft het gros van de insecten uit. En wij vliegen rustig door, straks. Zulke dingen grijpen me aan.’
‘Wat deze periode mij gebracht heeft is dat ik weer met andere ogen naar mijn eigen wereld ben gaan kijken. Alles kwam stil te liggen in maart, ik had net een weinig succesvolle wintertentoonstelling gehad, kon niet meer lesgeven. Kijk, als kunstenaar ben ik het wel gewend om in onzekerheid te leven. Maar nu zitten we met zijn allen in hetzelfde schuitje, dat troost. Ik realiseerde me dat ik kon maken wat ik wilde; er waren even geen commerciële motieven of werk in opdracht waar ik me druk over hoefde te maken. Daardoor voelde ik me vrijer. Ik heb een nieuw panorama opgezet, in mijn eigen kamer, lekker dichtbij, en ben vanuit één standpunt gaan vastleggen wat ik zie. De katten op de bank, de cactus in de vensterbank, een specht op de boom buiten, de schoonheid van het Hogeland, het fabelachtige uitzicht op de velden.’
‘Ik ben een verteller, ik verhaal over de dingen waar ik van houd. Dat zijn geen spectaculaire dingen, juist dat hele particuliere drijft me. Ik zoek naar wat er bijzonder is aan zo’n vetplant en leg verbanden tussen wat ik zie. Het fascineert me hoe licht en lucht zich elke seconde weer anders gedragen. De vertaling daarvan, op het doek, wil ik zo nauwkeurig mogelijk formuleren. Ik zit er vol van, hoe de wereld eruitziet. Mensen vinden het zo gewoon, dat waarnemen. Dat is het echt niet. Je staat er niet bij stil, die twee ogen die je hebt om ruimtelijk mee rond te kijken. Maar als ik eerst het ene en dan het andere oog dichtdoe, dan verspringt het beeld. Dat roept de vraag op: wat zie ik nou eigenlijk? Wonderen bestaan niet, hoor je vaak. Maar och man, vanaf het moment dat je je ogen open doet is het toch een groot wonder.’
‘Je kunt denken: wat een drukte om niks, maar ik kan daar eindeloos mee bezig zijn. Ik lig er niet wakker van, zulke dingen, maar als ik ’s nachts wakker lig denk ik er wel aan. Door zo intensief waar te nemen, verandert je beleving. Soms moet je langer naar de werkelijkheid kijken om haar echt te zien. Laatst reed ik op de snelweg langs zo’n elektronisch bord met de oproep: blijf thuis. Dat is toch grappig, dacht ik: als je thuis bent zie je dit bord niet en als je het voorbij rijdt, ben je dus niet thuis. Zo’n paradox vind ik interessant.’
‘We hebben ons gericht op de situatie na de Apocalyps die de coronacrisis heet. Niemand weet hoe de wereld er straks uitziet, maar we weten wel dat het anders zal zijn dan wat we kennen. Wij vroegen ons af: welke objecten en gebruiksvoorwerpen passen daarbij? Dit resulteerde in een medicijnkastje met daarin allerlei objecten die je nodig kunt hebben na corona. Een soort Eerste Hulp Na Ongelukken dus, geïnspireerd op de bekende EHBO-en noodsleutelkastjes waarvan je het glas met zo’n hamertje kunt intikken.’
‘In ons kastje zitten elf speelse, vrolijk gekleurde objecten die je verleiden: alsof je ze wel móét vastpakken. Het zijn dingen die hun basis vinden in bestaande dingen, zonder ze te zijn. Er zit bijvoorbeeld iets in waarin je een sleutel zou kunnen zien, maar ook weer niet. We hebben alles een werktitel gegeven, zoals de theezakjesstofzuiger. Om van elkaar te weten wat we bedoelden als we het erover hadden. Zo van: oh, de theezakjesstofzuiger moet nog een kleur krijgen. Maar het is geen theezakje. En ook geen stofzuiger.’
‘Alles is nog zo onzeker, eigenlijk kunnen we pas achteraf iets zeggen over waar we nu middenin zitten. Dit gegeven zit ook in onze objecten. Als je ze vastpakt denk je: wat zou het zijn? Bestaat het wel echt? Of is het nep? Vandaar de naam Sweetie, why’d you grab this? Dat beschouwende element is exemplarisch voor wat we maken. Neem al het hamsteren, in het voorjaar. Al die bergen wc-papier en pasta. Waaróm, denken wij dan. Dan zit je thuis, met al je pasta. En dán?’
‘We houden ervan om performance art-achtige dingen te maken, mensen een ervaring te bieden. Ook spelen we graag met technieken en werkelijkheden. Daarom hebben we digitaal en analoog gecombineerd: alle objecten zijn eerst gemaakt van papierpulp, gips en met behulp van een 3D-printer. Hierna hebben we alles gefotografeerd en in de computer een kleur gegeven en in het kastje geplaatst.’
‘We zijn alle drie afgestudeerd tijdens de coronacrisis. Het idee is dan dat de wereld aan je voeten ligt. In plaats daarvan ging alles op pauze. Plannen maken is dan lastig: waar begin je? Het idee voor een collectief lag er al. We kennen elkaar van de middelbare school, werkten al veel samen. Maar sinds kort hebben we ook een atelier en een naam: PROP; rekwisiet in het Engels. Je kunt ook denken aan propjes papier waarop je ideeën krabbelt. We werken nu aan een zogeheten subscription box vol duurzaam gemaakte en seizoensgebonden props, die liefhebbers elk kwartaal krijgen thuisgestuurd. En, wie weet, maken we er straks wel een PROP-up event van.’
‘We wilden reageren op het gevaar van de coronacrisis voor je gemoed: het valt ons op dat deze tijd bij veel mensen angst, onrust en onzekerheid teweegbrengt. Als een onderliggende laag die al maanden sluimert en continu voelbaar is. De wereld is veranderd, we zijn uit balans. Vandaar dat de vormen en woorden in ons werk ook wat zoekend het beeld in komen, ze schuiven en bewegen naar hun plek. Er zou bij wijze van spreken elk moment een volgend beeld of een nieuwe zin bij geschoven kunnen worden. Waar het ons om gaat is de vraag: hoe versterken woord en beeld elkaar? In dit geval representeren ze de licht afstandelijke blik en helderheid waarmee we naar de situatie hebben gekeken. Maar er zit zeker ook emotie in.’
‘Het wonderlijke was: het beeld en de tekst waren er al, los van elkaar. Dit werk van Machteld hadden we al meteen in ons hoofd toen deze open call voorbijkwam: al die rode kruisen, dat is een sterk beeld passend bij de situatie. De dichtregels komen uit recente gedichten van Peter. Ze zijn kort, krachtig en pregnant. Geïsoleerd van hun oorspronkelijke context zijn ze heel goed van toepassing op deze crisis. ‘Geluk gekist’ bijvoorbeeld. In die woorden zit iets van ontluistering, maar ook het idee dat geluk bewaard moet worden. Enerzijds schuilt er gevaar in de regel en anderzijds herinnert deze je eraan dat het de moeite waard is om vast te houden aan dat wat het leven waardevol maakt. Zo zou je het zinnetje ‘Ontwijken als franje?’ kunnen opvatten als de manier waarop we ons ten opzichte van elkaar gedragen in de anderhalvemetersamenleving.’
‘We leven samen in een klein dorp en hebben gelukkig genoeg mogelijkheden om naar buiten te gaan. Toch raakt deze crisis ons natuurlijk ook. Peter voelt zich meer geremd en afgeleid. Machteld vindt juist de rust om tot nieuwe ideeën te komen. We kijken allebei nuchter en hoopvol vooruit, al is de wereld wel echt veranderd. De grenzen van het neoliberale denken lijken bereikt. We vliegen de wereld over, zitten te wroeten in alles wat tot het rijk der natuur behoort, opdat de mensheid kan blijven groeien. Hopelijk gaan mensen daarover nadenken. Al is het maar de vraag of we in die spiegel willen kijken.’
‘Twee vragen uit de open call waren voor mij leidend: welke luchtspiegeling inspireert ons en is het waard om verbeeld te worden? En: Is de coronacrisis te beschouwen als een straf voor onze zonden? In mijn tekening verschijnen drie godinnen in mijn dorp Schettens voor de knielende mannen op de voorgrond, bijna als in een koortsachtige hallucinatie. Die mannen ben ik, in verschillende verschijningsvormen. Wat ik heb willen verbeelden is de tijd waarin we leven, waarin behalve corona ook grote thema’s spelen als #metoo en racisme. De zonden van deze tijd. Als mannelijke feminist hou ik me hier veel mee bezig: de mannen knielen dan ook voor de dames, een Europese, Afrikaanse en Chinese godin, als een soort boetedoening.’
‘Het feit dat we letterlijk afstand moeten houden vind ik interessant in het licht van de onthullingen over seksuele intimidatie, zoals het seksueel wangedrag van kunstenaar Julian Andeweg. Ook ik begeef me als kunstenaar in de wereld waarin dit gebeurt. Ik wil een statement maken, mijn werk is engagement in de beeldende praktijk. Ik onderzoek de masculiene drijfveren en de male gaze. Tegelijkertijd reflecteer ik met dit werk op mijn eigen plek en de actualiteit, zowel in Friesland als daarbuiten, internationaal. Er komt voor mij heel veel samen in het beeld: die grote maatschappelijke thema’s, maar ook mijn ‘doarp’, de fantastische terp en de kerk, die een religieus element toevoegt.’
‘Een grote inspiratiebron voor mij is de vuistdikke klassieke roman De droom van de rode kamer, over een jongeman die niet met zijn grote liefde mag trouwen, waarop hij besluit een taoïstische monnik te worden. Ik ben gebiologeerd geraakt door China, vanaf het moment dat ik er tijdens mijn studie voor de eerste keer kwam, in 1978. In de roman knielt het hoofdpersonage neer voor zijn vader, de patriarch. Voorafgaand aan deze scène heeft hij een koortsdroom waarin hij drie vrouwen terugziet die een rol hebben gespeeld in zijn leven.’
‘Dankzij corona heb ik dit werk gemaakt, het is een soort public art in lockdown. Mijn tekening is onderdeel van een groter project dat ik in China en Nederland wil uitvoeren, geïnspireerd op dezelfde roman, maar dat zit er voorlopig niet in. Het is alsof de knielende man en monnik een tussenstop in Schettens maken. In Friesland gaat hij op zijn knieën voor de vrouwen die aan hem verschijnen, want ook hier gaat #metoo natuurlijk niet aan ons voorbij.’